Dit schrijft Mr. G.J. ter Kuile in zijn in 1911 verschenen boek ’Geschiedkundige aantekeningen op de Havezathen van Twenthe’. Het lag dan wel niet aan de weg van Rijssen naar Enter, maar aan de weg van Enter naar Delden, Bedoeld werd echter wel degelijk het voormalige herenhuis ’Het Kattelaar’ dat vroeger stond aan de Regge tegenover de schippersherberg ’Binnengerrit’. Geen echte havezathe dus. Aan de eisen die hieraan gesteld werden in ’de Provinciale ordre op d’admissie der Edelluiden’ van 1622 kon het Kattelaar niet voldoen. Dit reglement luidde aldus:
1e Dat alhier verscreeven sullen worden die geene welkers voorouderen alhier of in andere Provintien of landen daar die onzen gelijck regt genieten, tot Landdage en Bijeenkomsten zijn verscreeven, een oude adellijke Havezathe sullen hebben en bezitten en twee jaar hier gewoont hebben en den Eed van Getrouwigheid doen met belofte zonder consent van de Ridderschap en Steden niet te verlaaten..
2e Niemand verscreeven of geadmitteerd te worden dan hier hebben eene adellijcke Havezathe of Saalstede is eygendom en wezende na gebeur haeres adellijken standes, temelijk geerfd en gegoed.
3e Zullen van een Havezathe niet meer als de vader met een zoon 24 jaar oud weezende mogen verscreeven worden en op klaringen in zaken van justitie niet meer als een stem mogen uytbrengene Zullen voorstanders van de Gereformeerde Religie zijn, zonder henvorders Papisten toe te laten.
In 1630 wordt daar nog aan toegevoegd: ’Dat alleen van Havezathen toegelaten zullen worden, die tenminste binnen den tijd van zestig jaren daarvoor bekend zijn ofte de bezitters daarvan geadmitteerd waren, mits die Havezathen adellijck betimmert (versterkt) zijn ende de Landerijen daertoe behoorende ten weenigstens vijf en twintig duizend Car. gld .waardig moeten zijn’.
Havezathe of niet, voor Enter is het Kattelaar belangrijk genoeg geweest om een schets van de geschiedenis te geven.:
Eerste vermelding
De eerste keer dat de naam Kattelaar (dan nog geen herenhuis!) opduikt is omstreeks 1382 in de leenregisters van de Bisschop van Utrecht. Leenman is Albert van den Reve (niet de bewoner). Deze Albert van den Reve was een bekend roofridder uit die tijd en behoorde tot de Borgmannen van de Graaf van Goor. Tot 1475 wordt het verschillende keren als leengoed vermeld. In laatstgenoemd jaar komen we het Kattelaar tegen in het schattingsregister van Twente als een katerstede, dus een kleine boerenbedoening. Behoudens regelmatige vermeldingen in de leenregisters zijn er tot 1601 geen nadere gegevens bekend. In 1601 wordt het Kattelaar in het verpondingsregister van dat jaar vermeld met 6 ‘mudde landes’ (ca. 3 Ha.) en in 1602 hebben ze volgens het register van paardegeld 2 paarden en ook nog een bijenkorf.
Van een herenhuis is nog steeds geen sprake en vanwege de onzekere tijden gedurende de tachtigjarige oorlog, nemen we aan dat de bouw na ± 1630 heeft plaatsgevonden. Waar komt de naam eigenlijk vandaan? De verklaring moet gezocht worden in kate en laar. Een kleine boerenwoning in een begroeid landschap.
Het herenhuis
Op 28 mei 1660 komt het herenhuis voor het eerst in beeld. In de vergadering van het markebestuur van die datum wordt goedgevonden om de heer J. Boncamp een halve waar in de Enter marke te verkopen, te leggen op ‘den huyse Katteler’. De verkoop gebeurt ’ten respecte van desselfs vader zaliger gedane diensten voor de Enter marke’. Wat die diensten zijn geweest wordt niet vermeld. De eerste eigenaar van het herenhuis is dus Boncamp senior of junior geweest. Senior was rentmeester van Twente en junior was richter van Oldenzaal. Naar de reden waarom ze in Enter een herenhuis lieten bouwen, kunnen we alleen maar raden. lets over de omvang van het huis worden we gewaar in het vuurstedenregister van 1675. Dit vuurstedengeld, ook wel schoorsteengeld genoemd, moest betaald worden van iedere plaats onder een schoorsteen waar vuur gelegd kon worden. In het register van 1675 wordt het huis ’ten Catteler’ vermeld met 6 ‘vuursteden’ en de aantekening ’tegenwoordig onbewoont’.
De eerste versie van het herenhuis moet aanzienlijk zijn geweest. In het vuurstedenregister van 1682 wordt het kasteeltje De Oosterhof in Rijssen vermeld met ‘slechts’ 4 vuursteden. |
In 1675 dus onbewoond, maar dat kan nog niet lang zo zijn, want in 1669 lezen we in het trouwregister in Rijssen dat Wilhelmus Stoltenkamp, preceptor aan de Latijnse school in Steinfort, is gehuwd met Anneien Cramers, ‘wonende op het Katler’. De familie Cramer moet er nog tot 1674 hebben gewoond want in het hoofdgeldregister van dat jaar staan ze nog met ‘vier hoofden’ vermeld. Waarschijnlijk heeft het van 1675 tot 1685 leeg gestaan. De eerste versie van het herenhuis moet aanzienlijk zijn geweest. In het vuurstedenregister van 1682 wordt het kasteeltje De Oosterhof in Rijssen vermeld met ‘slechts’ 4 vuursteden.
De familie Borgerink
In mei 1685 koopt Herman Borgerink het Kattelaar. Herman Borgerink, zoon van Joan Borgerink, voormalig voogd van Ottenstein, was een der burgemeesters van Deventer. Uit hoofde van die functie was hij sinds 1681 in de Landdag van Overijssel vertegenwoordigd als afgevaardigde van Deventer
Borgerink bewees zijn ‘noabers’ aldus een grote dienst waardoor ze als pachters op hun boerderij konden blijven. De boerderij Binnengerrit was tevens (schippers) herberg evenals het even verder opgelegen Koerdam. Hier werd veel vracht door karren aangevoerd en overgeladen in de Enterse zompen.
Bij het Koerdam stond tevens een kraan en was er gelegenheid voor het opslaan van goederen. Het probleem was dat dit stuk van de Regge veel last had van verzanding
Het overslagcentrum Binnengerrit
Bij minder hoge waterstand kon de Koerdam niet meer bereikt worden en moesten de goederen bij het herenhuis tegenover Binnengerrit worden overgeladen. Omdat hier geen kraan of pakhuis was gaf dat veel extra werk. Hierop heeft Borgerink handig ingespeeld door het Binnengerrit aan te passen aan deze nieuwe functie. In 1751 werd de boerderij/herberg drastisch uitgebreid. Er werd een schuur gebouwd voor de opslag van goederen. Deze schuur had een ‘doorreed’ waarbij de geladen karren er aan de voorkant konden inrijden, hun lading lossen en dan aan de achterkant er weer uit konden rijden. Ook was het mogelijk voor karren op doorreis hun wagen ’s nachts in de schuur te zetten. De paarden werden dan in de boerderij ondergebracht waar veel stallen en kribben aanwezig waren.
Er kwam een kraan voor het overladen van de goederen. Zelfs liet Borgerink de wegen van Binnengerrit naar Almelo en Delden verbeteren en ophogen. Een splinternieuwe
De Twickelervaart
In september 1771 wordt de rust wreed verstoord als bekend wordt welk verzoek de Graaf van Twickel heeft gedaan aan het markebestuur van Enter.
’Den ondergeschrevene C.G. Van Wassenaar, Heer van Twickel etc., Voornemens zijnde, eene vaart te laten graven, welke voor zo veel de Enterse Markte betreft, zou lopen langs de bekende leydinge bij het Rauler, en deselve volgen, tot de plaatse daar deselve in de Goorse Schipbeek komt in te vallen, adresseert sig hier meede, aan voornoemde goedsheeren der Enterse Markte, met gedienstig verzoek dat dezelve gelieven goetgunstig toe te staan, dat den ondergeschrevene, voornoemde waterleyding moge laten verwijden en verdiepen zoo veel tot eene bequame vaart noodig is en zulks op des ondergeschrevenes eygen en privatieve kosten, met aanbodt om ook over de voornoemde vaert, bij aldien de goedsheeren zulks noodig oordelen zoodanige vonders ofbrug te leggen en ten euwigen dage te onderhouden, als voorgemelde goedsheeren in hunnen markte nodig zullen oordelen, alles buiten eenige kosten of bezwaar voor de markte. ‘ ‘Twickel 20 september 1771’.
Vooral toen hieruit bleek dat deze vaart ca. 1 km. stroomafwaarts van het Kattelaar zou uitmonden in de Regge realiseerden de dames Borgerink zich de gevolgen hiervan. Een groot deel van de vracht van Hengelo, Enschede en het Duitse achterland zou niet meer overgeladen worden bij Binnengerrit maar aan het eind van de vaart in Delden. Binnengerrit zou een groot deel van zijn overslagfunctie verliezen en de inkomsten zouden drastisch teruglopen. Het markebestuur van Enter heeft echter met het verzoek van de Graaf geen enkele moeite. Op 10 oktober 1771 berichten ze de Graaf dat hij op de vermelde condities zijn gang kan gaan. De dames Borgerink protesteren heftig en vechten de marke- resolutie op juridische gronden aan. Ze hebben geen succes. Dan wordt er zwaarder geschut in stelling gebracht. Op 18 april 1772 berichten zij Graaf Carel dat zij de aanleg van de vaart ‘metterdaad’ zullen verhinderen en al het uitgegraven zand ‘wederom doen inlijken’. Dat liegt er niet om. Fel verzet dus van de eigenaressen van het Kattelaar. Op dit punt is vaak een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Heel Enter zou te hoop zijn gelopen tegen de aanleg van de Twickelervaart. Niets is minder waar. Het markebestuur gaf zonder enig probleem haar toestemming. De schippers waren er alleen maar bij gebaat en veel arme Enterse dagloners hebben jaren vast werk gehad met het graven van de vaart.
De dames Borgerink voeren hun dreigement uit en in de nacht van 18 op 19 april 1772 wordt door handlangers van hen al het uitgegraven zand weer in de vaart gesmeten. In de nacht van 5 op 6 april daaraan voorafgaand warenal de twee schutsluizen opengezet en was het water wegge- lopen. Grote schade was hierdoor veroorzaakt. Er ontstaat een zeer gespannen situatie. Ondanks het uitloven van een grote geldpremie worden de daders niet gevat. ledereen zoekt ze in de richting van Binnengerrit c.s. Bewijzen zijn echter niet voorhanden. Verantwoordelijk zijn natuurlijk de darnes Borgerink die openlijk hadden aangekondigd dit onheil te zullen aanrichten. Al met al een zeer onverkwik- kelijke zaak en in menig Enters huisgezin was het ’t onderwerp van gesprek, omdat veel arbeiders uit Enter kwamen. Het werkvolk wordt overdag lastig gevallen en vooral de werkbazen moeten het ontgelden en worden voor alles en nog wat uitgescholden. Onder druk sympathiseren sommige arbeiders met de vernielers waardoor de zaken uit de hand dreigen te lopen. De Graaf richt een dringend verzoek tot de dames Borgerink niet tot verder verzet aan te zetten. Hij laat een advocaat uit Deventer komen, E.H. Putman, om de gemoederen te sussen. Nu wordt ook ’s nachts de vaart bewaakt en er worden enige manschappen met trommels geplaatst in de ‘hulsebossen voor de poort van het Catteler’ om tijdig te waarschuwen voor ongewenst bezoek. Om maar zo snel mogelijk het gedeelte op Enters grondgebied klaar te krijgen wordt al het werkvolk dat men kan krijgen in Enter en Delden opgetrommeld. Zelfs uit Goor worden 150 arbeiders gehaald, waarmee ze ‘sonder eenig geweld en goede ordre het Catteler met slaande trom voorbij trokken’. Op 18 mei 1772 bereikt men de markegrens van Delden en de werkbazen Hiltjesdam, Schuytemaker, Cortekaas en Ter Plegt kunnen opgelucht ademhalen. Het heuglijk feit wordt gevierd met bier en wijn en van het kasteel Twickel komen de kleine stukken geschut om een serie saluutschoten te lossen. De Graaf van Twickel zit intussen niet stil en koopt op 28 juli 1772 de gewaarde hoeve ‘Groot Peddemors’ (’n Beumert). Hij krijgt hiermee als ‘gewaard’ eigenaar toegang tot de ‘goedsheren- vergadering’ van de Enter marke en kan daar zijn stem laten horen tegen de daden van de juffers Borgerink. Op 31 augustus 1772 wordt weer een gedeelte van de vaart ingesmeten. Hierna is de ergste overlast van de zijde van het Kattelaar voorbij. Wat kan beschaafde dames als Swanida en Gerhardina Borgerink, die toch van deftige komaf waren, hebben bewogen tot zo’n onbezonnen avontuur? Het risico van gewonden of nog erger zat er op een gegeven ogenblik dik in. De financiële claims die hen boven het hoofd hingen waren helemaal niet te overzien. Zij moeten zich veel meer in hun bestaan bedreigd hebben gevoeld dan tot dusverre is aangenomen. Men moet niet vergeten dat hun vader reeds in 1753 was overleden. Hoewel die niet onbemiddeld zal zijn geweest hadden de aankoop van de boerderijen en alle activiteiten rond Binnengerrit hem veel geld gekost. De lijfrente die de dames genoten zal niet voldoende zijn geweest om er van rond te komen. De inkomsten van het overslagcentrum en de tol op de brug zal toch een belangrijke bron van inkomsten voor hen zijn geweest. Ze moeten zelf erg zijn geschrokken van wat ze aangericht hebben want tot in de zomer van 1773 hebben de gravers van de Twickelervaart geen last meer van verzet van de zijde van het Kattelaar. De Graaf van Twickel had intussen bij de Drost van Twente een gigantische schadeclaim ingediend die de dames Borgerink zeer zwaar op de maag lag. De Drost had de dames op strenge toon gelast zich te onthouden van verdere daden van verzet om de zaak niet nog erger te maken. Als dan ook in de zomer van 1773 de beschadigingen van de Twickelervaart de kop weer opsteken is dit volkomen in tegenspraak met wat ze de Drost beloofd hebben. Op 11 juni, 22 juni en 4 juli 1773 worden er weer insmijtingen gepleegd. De moeilijkheden dreigen opnieuw te ontstaan. Het vermoeden bestaat dat nu Binnengerrit en zijn trawanten op eigen houtje de boosdoeners zijn want de dames hadden al laten weten hun verzet te staken. Naast de eigenaren van het Kattelaar dreigde natuurlijk ook de kastelein van Binnengerrit flinke schade te lijden. Deze wilde blijkbaar zijn verzet nog niet staken al gebeurde dat wel anoniem. Ook komen er klachten bij het markebestuur binnen van schippers die lastig gevallen worden bij Binnengerrit. Men smijt dingen in de Regge die de doorgang verhinderen.
Het wordt de schippers waarschijnlijk kwalijk genomen dat ze zich niet verzet hebben tegen de aanleg van de vaart. Het markebestuur vraagt de dames Borgerink dringend druk uit te oefenen op Binnengerrit c.s. om de vrije doorgang over de Regge te garanderen. Of de emoties bij de heropleving van de moeilijkheden een rol hebben gespeeld weten we niet maar op 9 augustus 1773 overlijdt Gerhardina Borgerink op 54-jarige leeftijd. Hiermede is een triest eind gekomen aan een onbezonnen avontuur. De Twickelervaart zou van nu af aan ‘vrij en onbespiert’ worden gelaten. De schadeclaim die de Graaf van Twickel bij het Drostengerecht had ingediend wordt tot een bedrag van f 1500,- toegekend. Juffrouw Swanida Borgerink betaalt hiervan f 800,- terwijl zwager professor Ruckerfelder uit Deventer de resterende f 700,- bijpast. Een bewijs dat de juffers Borgerink toch niet zo kapitaalkrachtig waren. Wat men gevreesd had gebeurde. Meer dan 300 schepen per jaar die anders bij Binnengerrit hun vracht hadden geladen of uitgeladen doen dat nu bij Carelshaven in Delden. Evenzovele karren die de vracht verder hadden moeten brengen komen ook niet meer.
Verkoop van het herenhuis
Swanida is dus alleen achter gebleven op het Kattelaar. Een tuinman die in het bouwhuis woont verzorgd de buitenboel. Een dienstbode verzorgt het huishouden. Op latere leeftijd is er vermoedelijk familie bij haar komen wonen. De volkstelling van 1795 vermeldt n.l. 5 personen als bewoners van het herenhuis. Haar zwager, de oud-burgemeester van Deventer, Gerh. Dumbar, heeft de zakelijke beslommeringen van haar overgenomen. Sinds 1792 verschijnt hij ook op de vergaderingen van het markebestuur als gemachtigde van Swanida Borgerink. In 1796 overlijdt Swanida op 80-jarige leeftijd op het Kattelaar. De erfgename van Swanida, de weduwe van Gerh. Dumbar, weet niet anders te doen dan het herenhuis met grond en boerderijen te koop aan te bieden. In juni 1B04 wordt het geheel voor f 40.000,- verkocht aan de heer Yndjen Eindhoven uit Blokzijl. De zoon van deze Eindhoven is een keer op een vergadering van het markebestuur geweest ter kennismaking. Later werd het beheer overgelaten aan rentmeester G. Zweers.
De bezittingen die bij het Kattelaar horen worden geleidelijk allemaal verkocht. Op 2 december 1806 wordt de boerderij het Seendam voor f 3000,- verkocht aan de weduwe van B. Seendam. In 1811 wordt de boerderij ’t Siemerink verkocht aan Arent Ezendam (bewoner Binnengerrit). Het Wolfs wordt in 1811 verkocht aan J.A. ter Horst. In 1815 koopt Arent Ezendam het Binnengerrit met de herberg voor f 2900,-. Op 30 november 1815 verkoopt hij de herberg weer door aan Jan ten Zeldam uit Delden voor f 5440,-. De koopakte tussen Arent Ezendam en Jan ten Zeldam volgt hier gedeeltelijk: Voor Wolter Jalink openbaar notaris in de residentie van Goor, hoofdplaats van het kanton van dien naam arrondissement Almelo, provincie van Overijssel en in tegenwoordigheid der nagenoemde en meede ondergetekende getuigen. Is gecompareerd Arent Ezendam, kastelein, woonende aan de herberg bij het Kattelaar onder Enter, gemeente van Rijssen kanton van Goor no. 273.
Dewelke bij deeze tegenwoordige acte, onder vrij waring als na regte heeft verkogt, afgestaan en overgedragen: Aan Jan te 2eldam, molenaars baas op den Twickelsschen zaagmolen, en aldaar, in de gemeente en kanton van Delden arrondissement Almelo voornoemd woonachtig, alhier tegenwoordig en deese accepteerende het onroerend goed waar van de omschrijving volgd, te weten: De herberg genaamd Binnengerrit, bestaande in huis gemerkt no. 273, schuur en onderhorige lande rijen namelijk: vijf en een half mudde bouwland liggende aan de overzijde der weg van Rijssen naar Delden en belendende ten noorden aan deze weg ten zuiden aan Jan Dikkers en Willem Arends ten westen aan de beek en ten oosten aan de gemeene veldgrond, zijnde dit bouwland genaamd het Nijeland; voorts een hooimate de Joden Mate genaamd gelegen kort bij het Kattelaar en belendende te noorden aan Jannes Geerdink ten zuiden aan de gemeene veldgrond ten westen aan Bernardus Slag en ten oosten meede aan de gemeene veldgrond; nog een hooimate, Mennegats Mate genaamd, groot twee dagwerk meede bij het Kattelaar geleegen en belendende ten noorden aan Jannes ten Katteler, ten zuiden aan Hendrik Mennegat, ten oosten aan de weduwe en kinderen van Yntjen Eindhoven en ten westen meede aan Hendrik Mennegat; nog een Gaarden agter de bovengemelde herberg of woonhuis, groot een schepel lands liggende ten zuiden aan de bovengemelde weg, ten westen met het huis en voor het zelve liggende grond aan de beek en overigens aan de gemeene veldgrond. Een bleekveld groot een vierde dagwerk liggende ten noorden van het huis aan de Schipbeek, voorts nog de ophaalbrug gelegen over de beek of rivier genaamd de Regge met dezelver tollen, waarvan het onderhoud en instandhouding voor rekening van den koper is; en dan nog de visscherije langs de Jodenmaat voornoemd en de vischvijver gelegen in een halve maansche rigting aan de oostzijde van gemelde rivier; alles bij het Kattelaar onder Enter voormeld geleegen, zo als dit alles door verkoper is aangekogt van voornoemde weduwe en kinderen van Yntjen Eindhoven blijkens koopcontract op den twintigsten mei deeses jaars voor de ondergetekende notaris en getuigen gepasseerd en den vierentwintigsten der maand te Goor behoorlijk geregistreerd. Voorts zijn onder deesen koop meede begrepen de toebehoren en verdere roerende goederen hierna omschreeven te weeten: de zolders: en losse planken zo op de schuur als op het huis liggende, drie steenen en alle houten paardekribben en ruiven, welke in het voorzeide huis en schuur voorhanden zijn, het zij dezelve los of vast staan.Een turfschuur, staande aan de noordzijde van het woonhuis, een secreet, een pomp en een kraan, alles bij en voor hetzelve, mitsgaders alle verdere getimmertes welke zig op het voorzeide verkogte goed bevinden, alleen met uitzondering van het ymenschuur. Alles zodanig als zulks hier vooren omschreeven is en aan verkoper welbehoord met zijn open depentien.