Aan het eind van de 19e eeuw waren er nog maar een 15 tal schippers in Enter. Het waren echt de nadagen van de schipperij hier. Het vervoer van industriёle produkten gebeurde niet meer per zomp. De spoorwegen hadden die functie overgenomen. Varen voor vrachtlonen was niet meer rendabel.
Als je met vrachtlonen de kost niet meer kon verdienen moest je wat anders verzinnen. Het aantal klompenmakers nam in die tijd explosief toe en niet alle klompen konden in de nabije omgeving afgezet worden. Hierop hebben in die tijd een drietal schippers ingespeeld n.l. Velten. Ten Berge en De Wilde. Zij gingen voor eigen rekening en risico klompen inkopen van Enterse klompenmakers en verkochten ze in Zwolle, Friesland en Amsterdam.
Een paar jaar geleden kwam de Oudheidkamer in het bezit van een aantekenboekje van Jan de Wilde, klompenschipper. Dit boekje geeft over de periode 1888 tot 1897 een mooi inzicht hoe de handel van een klompen schipper verliep. Jan had zo’n 12 klompenmakers uit Enter waarvan hij de vaste afnemer was. Aan het begin van ieder jaar werd met iedere klompenmaker de prijs afgesproken die de schipper dat jaar zou betalen per 100 paar klompen. Er was blijkbaar verschil in kwaliteit want de ene klompenmaker kreeg f. 29.- en de andere f. 27.-. Wat verder opvalt is dat De Wilde vaak met Pruisisch geld betaalt. Ook worden er door een paar klompenmakers elzen klompen geleverd. Deze waren belangrijk duurder en kosten f. 37.- per honderd paar.
Met iedere klompenmaker had de schipper een rekeningcourant. Hierin werd nauwkeurig bijgehouden wat er over en weer verrekend werd. Vaak werd aan het begin van een jaar een voorschot door de schipper verstrekt aan de klompenmaker. Door de daadwerkelijke levering van de klompen werd zo’n voorschot dan verrekend. Zo’n reis van een klompenschipper duurde ook veel langer dan de reis van een schipper die voor vrachtloon voer en kon wel drie weken duren. Op de terugreis nam de schipper van alles mee voor zijn leveranciers en anderen. Lijnmeel, gruttenmeel, turf, blauwe vloertegels en riet. Het is duidelijk waarom op de latere grotere zompen een vooronder was waarin de schipper en zijn knechtje konden overnachten Drie weken in herbergen etc zou de winst doen verdampen. Maar de afvoer van de rook en de ventilatie moest wel goed geregeld zijn. Een familielid van De Wilde die met zijn schuit in Zwolle lag had vanwege de felle kou het kleine luikje voor de ventilatie dichtgetrokken. ‘s-Morgens bleken beiden overleden wegens koolmonoxide-vergiftiging. Maar dat laatste wisten ze toen nog niet. Ook de hammen van in november geslachtte varkens kocht De Wilde op bij zijn klompenmakers. Twee zware hammen van een varken konden wel tot 48 pond wegen en brachtten dertig cent per pond op. Een welkom extraatje. In de Friese steden werden de hammen grif afgenomen.
De aanleg van de spoorlijnen Zwolle-Almelo en Deventer-Almelo in 1881 en 1888 was een zware slag voor de zompvaart. Als er een trein in aantocht was moesten de schippers wachten voor de spoorbrug over de Regge in Rijssen voor de kraanbrug geopend kon worden. Erger was dat de trein het vrachtvervoer grotendeels overnam. Het definitieve einde van de klompenschippers kwam na de aanleg van de lokaalspoorweg Neede-Hellendoorn in 1910. De gezamenlijke klompenmakers van Enter lieten in 1917 bij het station een klompenmagazijn bouwen waar groothandelaren de klompen afhaalden per trein. Na 1932 kon door de aanleg van de stuw bij Zuna Enter helemaal niet meer bereikt worden per zomp.
J.G. Altena
Eerder gepubliceerd in de Wiezer op 18/6/2014