In het kader van 70 jaar bevrijding ïnterviewden Johan Altena en Marinus Jansen een 6-tal Enternaren, die de bevrijding nog hebben meegemaakt. De verhalen zijn eerder gepubliceerd in De Wiezer. |
Dode pinken in de wei
Jan Mekenkamp
“Op zondag 8 april 1945 in de namiddag hoorde ik van iemand van de Ondergrondse dat de Canadezen aan de overkant van de ‘Hoge brug’ over de Regge stonden. Ik gauw er naartoe. Het bleken twee pantserwagens met vier soldaten. Veel mensen uit Enter liepen daar heen. Toen ik hoorde dat ze vandaar naar de ‘Keursbrug’ in de Ypeloweg zouden rijden ging ik daar ook heen. Onderweg langs de Regge zag ik dode pinken in de wei liggen getroffen door granaatvuur. Tegen acht uur ’s avonds moest iedereen naar binnen van de Ondergrondse want het was nog te gevaarlijk.”
De volgende dag, 9 april, kwam de grote stoet bevrijders uit de richting Goor. Het waren Polen ingedeeld bij het Canadese leger. Ze reden op de Brandput richting Wierden. Later bleek dat ze de Witmoesdijk opgereden waren richting Rijssen.”
De volgende dag, dinsdag 10 april, kwamen de tanks want inmiddels was er een Baileybrug over de Elsgraven in de Rijssenseweg gelegd.
“In de bocht bij Dreyerink en bij de Brandput richting Rijssen reden de tanks alles kapot. Grote gaten ontstonden in de straat. Grote groepen mensen stonden te kijken. Dit hield dagen aan”.
Enkele dagen na de bevrijding werd een Canadese compagnie ingekwartierd in Enter.
“Er ontstond een levendige ruilhandel. Sigaretten chocola voor eieren en de vrouwen wasten voor de soldaten in ruil voor zeep. Als jongens hadden we snel in de gaten dat de Canadezen ook belangstelling hadden voor de Enterse meisjes. We pikten een foto van een buurmeisje, we schreven het adres er achterop en gaven dit aan de Canadezen. We kregen een mooie zwarte baret daarvoor. Toen de soldaten echt op bezoek gingen bij het adres kwam de familie er achter hoe ze aan de foto gekomen waren. We kregen flink op onze donder……..”
“In het najaar van 1944 was er een razzia waarbij mijn vader ook opgepakt werd. Hij kreeg opdracht naar de Openbare school te gaan. Op straat liepen al meer mannen in die richting. Hendrik Bloemendaal, de latere wethouder, kwam toevallig langs met een wagen vol aardappelen en zei tegen mijn vader op de wagen te komen. Aangekomen bij de Openbare school zei Bloemendaal ‘zitten blieven Jans’. Wij als jongens liepen mee. Bij de School met de Bijbel aan de Rijssenseweg waar ook mannen verzameld werden zei Bloemendaal opnieuw ‘zitten blieven Jans’. Ter hoogte van de latere Hambergweg zei Bloemendaal ‘nou der of Jans’.
“Mijn vader stapte van de wagen af en werd een paar huizen verder richting Hamberg binnengeroepen door de familie Bloem die hem verborg. We mochten niets vertellen. Thuis gekomen zat mijn moeder te bidden voor de goede afloop. Een buurvrouw (Bol-Geeze) die bij haar was vroeg ze mee te bidden maar die was Protestant en zei:’dat wol ik wa blood mear ik kan wa het Oonze Vader mear die Wees Gegroetjes ken ik neet’.
“Later die avond kwam mijn vader weer thuis”
Jan filosoferend: “Toch was het leste joar van’n oorlog vuur oons jongs wal ne mooi’n tied, vake gen schoole en span’nde dinge”.