Rond 1800, midden in de Franse Tijd, waren er in Enter drie scheepswerven. De bouwtijd van een normale zomp was zo’n drie maanden. Als een zomp afgebouwd was werd er “vlotbier”gedronken. De schipper kon dan nog niet aan het werk met zijn zomp. In de Franse Tijd waren de financiёn van Holland niet op orde en in 1805 werden er twee nieuwe wetten ingevoerd die moesten helpen om het tekort op de begroting weg te werken. De eerste wet was het Patentrecht. Iedereen die een beroep uitoefende of handel dreef moest een patentbrief hebben en daarvoor betalen. De schippers waren van deze patentbelasting vrijgesteld. Voor de schippers hadden ze een speciale belasting ingevoerd het “Lastgeld”.
Vanaf 1806 moest van iedere zomp die op een werf afgeleverd werd de inhoud uitgedrukt in “lasten” opgemeten worden. Normaal werd zo’n meting op de werf verricht door een beёdigde “ijkmeester”. De werven in Enter waren zo slecht bereikbaar vanuit Zwolle dat de schippers met een lege zomp naar Zwolle mochten komen en daar gemeten werden. Na de meting ontvingen de schippers een “meetbrief” waarin de naam van de eigenaar, de naam van het schip en het aantal lasten dat geladen kon worden was vastgelegd met de datum van de meting. Aan de zomp zelf werden geen uiterlijke kentekens aangebracht waaraan je het laadvermogen kon aflezen. In zeeschepen werd het laadvermogen ingebrand. Met deze meetbrief ging de schipper terug naar Enter waarna hij naar de ontvanger van de directe belastingen in Rijssen moest en daar met vertoning van de meetbrief een “lastbrief” kreeg en na betaling van het lastgeld een jaar vergunning kreeg om te varen met de zomp.
De zompen die in die tijd in gebruik waren in Enter maten allemaal 2 ½ last. Een last was 2000 kg. De lastbrief moest ieder jaar opnieuw opgehaald worden en het lastgeld betaald. In 1820 werd het nieuwe metrieke stelsel van lengte – en inhoudsmaten ingevoerd. Het laadvermogen van een zomp werd voortaan in “tonnen” uitgedrukt. Een ton was een kubieke nieuwe Nederlandse el. (een m3). Twee en een halve last was omgerekend 7 tonnen. Wat een schipper echt wou laden moest hij zelf weten. Een enkele keer ging dat mis en zonk de zomp door overgewicht.
De schippers klaagden over het hoge lastgeld en ook de politiek was van mening dat de schippers onevenredig zwaar belast werden. In 1823 werd het lastgeld afgeschaft en viel de schipper net als iedereen onder het patentrecht. Deze belasting was veel lager en dat kwam goed uit want net in die tijd kelderden de vrachtlonen van de schippers door de aanleg van harde wegen. De gemeenten werden belast met de uitgifte van de patentbrieven maar het patentrecht moest betaald worden bij de ontvanger van de directe belastingen in Rijssen.
De enige patentbrief van een schipper die we hebben kunnen vinden is van twee broers Koenderink (Deks ) uit 1853. De twee broers voeren op een zomp van 15 tonnen genaamd “De twee gebroeders”. Ze betaalden f. 1,80 aan patentrecht.
Van de laatste Enterse zomp van Jans ten Berge die 17 tonnen mat moest ieder jaar 17 x 12 cent patentrecht betaald worden. In 1893 werd de wet op het patentrecht afgeschaft. Daarmee werd ook de meting van zompen afgeschaft. Maar toen was het al bijna twintig jaar geleden dat de laatste Enterse zomp gebouwd was.
Johan Altena
Eerder gepubliceerd in de Wiezer van 8 juli 2015