Arend Jan Leestemaker was een zoon van Egbert Leestemaker. Hij was de jongste van zeven kinderen en geboren in 1845. Zijn vader was 42 jaar hoofdonderwijzer van de school in Enter van 1822 tot 1864. Arend Jan volgde de onderwijzersopleiding en was in opleiding als kwekeling bij zijn vader in de school. Zij woonden in een huis van de kerk aan de latere Rijssenseweg, naast de familie Schuitemaker (Timmer-Jans). Een klein steegje tussen deze huizen leidde naar de oude school. (Nu de Oude Schoolstraat)
Egbert Leestemaker had in 1840 een klein weeffabriekje overgenomen van de fabrikant Arntzenius uit Goor. Dit fabriekje stond naast de latere schoenmakerij van Philippi aan de Dorpsstraat. Hierin was oorspronkelijk in 1834 de weefschool van Thomas Ainsworth begonnen. Egbert Leestemaker werd toen ingehuurd om aan de kinderen uit de arme gezinnen – die het weven met de snelspoel leerden – na zijn reguliere schooltijd les te geven in taal, rekenen en schrijven. Dat was de sociale kant van de Nederlandse Handelsmaatschappij die eigenaar was van de weefschool. Toen de weefschool gesloten werd in 1836 produceerde de fabrikant Arntzenius uit Goor hier nog op contractbasis ‘calicots’ voor de N.H.M. Het contract werd niet verlengd en Egbert Leestemaker nam voor een prikje de inventaris over. Leestemaker werd ‘loonwever’ van jute koffiezakken voor de fabrieken van Ainsworth in Goor en Nijverdal en Ter Horst in Rijssen.
Arend Jan kwam dus in zijn jeugd veel in aanraking met het weefproces. De leiding in het fabriekje was in handen van een baas. De contacten met de Fa. ter Horst in Rijssen waren goed. Toen in 1863 Ter Horst met een stoomspinnerij van jutegarens wilde beginnen werd Arend Jan Leestemaker gevraagd voor de administratie. Hij was zeventien jaar en kreeg een salaris van ƒ300 tot ƒ400 per jaar plus een ‘bescheiden’ aandeel in de winst. Een belangrijke overweging om Arend Jan in dienst te nemen was het feit dat hij de Engelse taal beheerste (op schoolniveau). Zijn broer werkte op kantoor bij de Fa. Van Heek in Enschede. Al snel wordt hij door Ter Horst op reis gestuurd naar Schotland samen met Bram Ledeboer van de Fa. Van Heek uit Enschede, mede-aandeelhouder in de Fa. Ter Horst. In Schotland moesten machines ingekocht worden.
De vader van Arend Jan overlijdt in 1865. Hij erft ook het fabriekje dat dan een kwijnend bestaan lijdt.
In 1869 wordt Arend Jan benoemd tot tweede luitenant bij het vijfde bataljon van de Rustende Schutterij van Overijssel. In 1875 wordt hij op eigen verzoek ontslagen. De Rustende Schutterij onderhield geen oefeningen.
Als boekhouder bij Ter Horst ervaart hij dat de verstandhouding tussen Derk en Jan Harmen ter Horst steeds slechter wordt. Uiteindelijk leidt dit tot de uittreding van Derk uit de firma. Arend Jan kon altijd heel goed opschieten met Derk. In 1875 vraagt Derk of Leestemaker deelgenoot wil worden in een nieuw op te richten juteweverij, de Fa. Ter Horst&Leestemaker. Derk is de financier en Arend Jan is er voor een bescheiden financiële inbreng, de administratie en natuurlijk ook de Engelse taal. Hoe de winstverdeling was weten we niet omdat dat in een onderhandse akte geregeld werd. Het overlijden van de vrouw van Derk ter Horst op 8 oktober 1876 biedt ons een kijkje in de rijkdom van Derk. Er moest een inventarisatie gemaakt worden van alle bezittingen van Derk. De akte vermeldt onder andere 115 hectare grond en twintig huizen, een steenbakkerij, een vermogen aan effecten en hypotheken aan particulieren. De jaarrekening van de Fa. Ter Horst&Leestemaker per 31 december 1876 geeft een vermogen aan van Derk in deze firma van ƒ212.490,-. Derk heeft de fabriek een jaar later voor ƒ50.000,- verkocht aan de Fa. ter Horst &Co. Hierop heeft hij dus een gigantisch verlies geleden.
Arend Jan ervaart dat er met Derk niet valt samen te werken en per 31 december 1877 gaan ze uit elkaar. De uitkoopsom van Arend Jan is niet bekend. In januari 1878 komt hij weer naar Enter en gaat inwonen bij zijn zuster en zwager in zijn oudershuis. Je ziet dat hij nu over financiële middelen beschikt want hij koopt diverse percelen grond, een steenbakkerij op de Zuiderbrink en de oude school achter zijn ouderlijk huis die in 1876 is ontruimd voor de nieuwe school op het huidige Dorpsplein.
Regelmatig schrijft hij in voor onderhoud en aanleg van klinkerwegen en het weven van koffiezakken. Af en toe krijgt hij een karwei, maar de concurrente is moordend. Hij koopt ook twee aandelen van ƒ500,- als risicodragend kapitaal in het ‘ganzenkoor’. Hij gaat de administratie doen van de handel in ganzen voor de families die daarin deelnemen. Zijn kennis van het Engels en de afwikkeling van buitenlandse geldtransactie via de bank zijn een grote steun voor de ganzenhandelaren. De tussenhandel in de vorm van Engelse opkopers in de haven van Rotterdam is uitgeschakeld. De handelaren die zich het beste in het Engels redden, onder andere Freriksen (Kaaks) brengen de ganzen nu zelf naar Engeland. Leestemaker gaat mee op een reis om de eerste contacten tot stand te brengen.
Het weeffabriekje wordt in 1888 gesloten en verbouwd tot een paar woningen die verhuurd worden. In 1892 overlijdt Arend Jan Leestemaker op 46-jarige leeftijd in het huis waar hij ook geboren is.
Voor gegevens voor dit verhaal heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het artikel van Gerrit Kraa ‘ganzen en katoentjes’ in het boekje ‘Enter 802’ uit 1990.
Johan Altena