Begin vorige eeuw loopt de zompschipperij in Enter op zijn eind en ook de ganzenhandel is door de Eerste Wereldoorlog abrupt afgelopen. De honderden klompenmakers verdienen het zout niet in de pap. Steeds meer Enternaren gaan in de textielfabrieken in de naaste omgeving werken, waar de lonen honderd procent hoger liggen dan je als klompenmaker kunt verdienen.
Het vervoer naar de fabriek is echter een probleem, want Enter heeft geen openbaar vervoer. De spoorlijn Neede-Hellendoorn biedt geen uitkomst, want de eerste passagierstrein naar Goor gaat zo laat dat de arbeiders daar niets aan hebben.
In eerste instantie is er nog een paardenkoets die werkvolk naar Goor brengt, maar al snel zijn er ondernemers in Enter die in het vervoersgat in de markt springen. B. ten Dam, de Gebroeders Langenhof en G.J. Koenderink schaffen autobussen aan die werkvolk gaan vervoeren. Maar een reguliere busdienst waarmee iedere Enternaar zich kon laten vervoeren is er niet.
Op 1 januari 1924 komt er dan eindelijk een busdienst die Enter aandoet. De expediteur W. Mast uit Wierden begint dan als ‘Wierdensche Autobus Dienst’ een lijndienst van Almelo over Wierden en Enter naar Rijssen v.v. Helaas wordt de omweg over Enter slechts twee keer per dag gemaakt. De gemeente Wierden is verheugd dat een deel van de gemeente iets uit haar isolement wordt verlost en geeft een subsidie van 75 gulden voor verzekering en dergelijke. Aan zo’n concessie voor een autobusdienst door Gedeputeerde Staten gegeven zaten nogal wat voorwaarden. Je moest allrisk verzekerd zijn. Je moest over voldoende reservemateriaal beschikken wat ingezet kon worden bij pech. De tarieven en dienstregeling moesten goedgekeurd worden door Gedeputeerde Staten. Er mocht niet gerookt worden in de bus. De conductrices kwamen pas later toen de bussen veel groter waren.
Een jaar later wordt deze lijndienst zelfs uitgebreid. De lijn loopt dan van Almelo over Wierden, Enter, Rijssen, Markelo naar Goor v.v.. Er stonden toen nog niet overal haltes, maar de bus stopte door de hand opsteken. De busverbinding kan niet uit en verdwijnt na een aantal jaren. In 1927 vraagt G.J. Koenderink uit Enter een vergunning aan om alleen op marktdagen een autobusdienst te onderhouden van Enter naar Rijssen en van Enter over Wierden naar Almelo. Van deze dienst is veel gebruik gemaakt .
Ondertussen gingen ook meer leerlingen vanuit Enter in Almelo naar school en dat was aanleiding voor Arnold Hodes uit Rijssen om in 1932 een lijndienst te openen vanuit Rijssen via Enter en Bornebroek naar Almelo. Omdat je nou iedere dag naar Rijssen en Almelo kon, verliep de busdienst op marktdagen van Koenderink. De lijndienst van Hodes over Enter, Bornebroek naar Almelo was verliesgevend. De busdienst van Hodes werd ook wel de busdienst van ‘Nӧlke’ genoemd. Hodes stopte er mee maar leverde de concessie nog niet in. Nu vroeg Koenderink bij de Provincie een vergunning aan voor een lijndienst dagelijks van Enter over Wierden naar Almelo. Hodes tekende met succes bezwaar aan en beloofde de provincie dat hij voor het leerlingenvervoer van Enter naar Almelo een bus zou inzetten. Dit is reden voor Koenderink om in september 1934 alle autobusdiensten stop te zetten. Amper een jaar later stopte Hodes ook hij had er al genoeg geld op toegelegd. Enter was weer terug bij af. De spoorlijn was opgeheven en alle busdiensten waren verdwenen. Enter was weer terug in het isolement van vroeger.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden alle autobussen in Enter in beslag genomen. De overheid, onder Duits toezicht, publiceerde een lijst van autobusdiensten die niet onmisbaar werden geacht en waaraan brandstof werd toegewezen. Hier zat geen busdienst bij die over Enter reed.
In 1942 fuseerden Hodes uit Rijssen, Muller uit Holten en Ter haar uit Borne tot de Overijsselse Autobusdiensten de O.A.D. Pas in juni 1947 opende die ook een lijn Rijssen, Enter, Goor en Neede. Maar als je met de bus naar Almelo wilt moet je nog steeds over Rijssen.
Johan Altena
Eerder gepubliceerd in de Wiezer