In de vroege ochtend van de 10 e mei 1940 worden veel Enternaren gewekt door de doffe dreunen waarmee de bruggen over het Twentekanaal en de Regge opgeblazen worden. Duitse troepen hebben de grens overschreden en de bewakingsdetachementen bij de bruggen krijgen het sein de bruggen te vernietigen. De eenheden die de bruggen hebben opgeblazen trekken terug op Enter en verzamelen zich voor de terugtocht achter de IJssel. De strijd duurt niet lang en op 15 mei na het bombardement op Rotterdam capituleert Nederland en de bezetting is een feit.
In het eerste bezettingsjaar blijkt al dat de Duitsers niet van plan zijn de Joden in Nederland met rust te laten. In oktober 1940 moeten alle Joodse bedrijven zich melden bij de “Wirtschaftsprüfstelle”. Van deze instelling komt dan op een gegeven moment een aangetekend schrijven dat de zaak geliquideerd moet worden. Per 1 april 1941 worden bordjes “verboden voor Joden” verplicht in cafés. In augustus 1941 moeten Joden hun geldelijk vermogen storten op de bank Lippman Rosenthal. De grote razzia in September 1941 in Enschede brengt grote angst teweeg. De man van Clara van Hoorn wordt hierbij opgepakt. De maatregelen tegen de Joden volgen elkaar in snel tempo op. Vanaf 1 januari 1942 worden Joodse mannen opgeroepen voor kampen van de Rijksdienst voor de Werkvoorziening. Ze mogen hun beroep niet meer uitoefenen, Vanaf 23 januari 1942 mogen ze niet meer autorijden. Ze mogen nog maar beperkt reizen. Op 29 april 1942 wordt de Jodenster ingevoerd. Roos Frank-Samuel in Epe heeft hem nog bewaard. Op 21 mei 1942 moeten ze hun sieraden, zilver etc. inleveren bij de bank Lippman Rosenthal. Vanaf 5 juni 1942 is er een volledig reisverbod voor Joden. Na 8 uur ‘s avonds mogen ze niet meer buitenkomen. Telefoneren wordt verboden voor Joden. Ze mogen niet meer naar de kapper. Joden mogen niet meer bij niet Joden op bezoek. Het Joodse bevolkingsdeel wordt volledig geïsoleerd.