Niemand van de nu nog levende Enternaren heeft in zijn leven een windmolen zien draaien in Enter. Tot aan de Franse Tijd in 1795 kende Nederland de Molendwang. De standaardmolen op de Mors, nu Ypeloweg 9, was de enige op Enters grondgebied. Iedereen in Enter was verplicht hier zijn graan te laten malen.
De Franse wetgeving maakte een einde aan deze dwang. Op 13 juli 1829 kreeg Frans ter Halle Koninklijke goedkeuring voor het oprichten van een tweede koornmolen in Enter. Deze tweede molen verrees op de plek waar de Disselsweg en de Prins Bernhardlaan samenkomen. Op deze molen van Frans ter Halle was ook een knecht werkzaam in de persoon van Jan Herm Distel die uit Ambt Delden afkomstig was. Hij was geboren in Dalfsen als zoon van een winkelier. In 1844 trouwt Distel met Geertruid Geerling, een dochter van een kastelein uit Enter.
De molen van Ter Halle was een bergmolen met een achtkantige behuizing. Dit soort molens werd gebouwd op een al of niet kunstmatige heuvel, omdat dit type molen niet zo hoog was. Midden door de heuvel was een onderdoorgang, waar graan ingeladen en meel uitgeladen kon worden. Deze molen had twee koppels stenen. Het feit dat de molendwang afgeschaft was betekende natuurlijk niet dat de molenaar gratis maalde. Er was nu sprake van concurrentie.
In 1848 overlijdt Frans ter Halle. Tot verrassing van Distel bleek uit het aanwezige testament dat Distels vrouw, die een nicht was van Ter Halle, als enig erfgenaam was aangewezen. In 1849 overlijdt Geertruid Geerling plotseling. Distel hertrouwt al in 1850 met Hendrika Struik, een boerendochter uit Rijssen. Hij is dan 38 en zijn tweede vrouw 24. Er worden zes kinderen geboren. Jan Harm Distel overlijdt in 1888. Zijn oudste twee zonen zetten het bedrijf voort. Zijn zoon Arnoldus wordt in 1892 molenaar op de watermolen van Singraven in Denekamp. Daar zet de dynastie van Dissel zich ook voort.
Een zoon van Arnoldus bezoekt op een avond in 1940 samen met een knecht een café in Denekamp. De volgende ochtend wordt de fiets van Dissel bij de watermolen gevonden, maar Dissel zelf is spoorloos. Gezien de raadselachtige omstandigheden wordt justitie ingeschakeld. De ongetrouwde broer van Dissel, die ook in het pand woonde, w
erd uitgebreid verhoord door de politie. Maar er worden geen aanwijzingen gevonden voor een misdrijf. Enige dagen later word door een paar mensen die met een bootje varen op de Dinkel het lijk van Dissel gevonden. Een arts voert een autopsie uit maar er wordt niets gevonden dat duidt op een misdrijf en het lijk wordt vrijgegeven.
Van Dissel was bekend dat hij iedere avond de waterstand in de molenkolk controleerde, want de Dinkel was een onberekenbaar riviertje. Het is waarschijnlijk dat hij die avond daarbij voorover in de molenkolk is gevallen.
Ondertussen was er bij Dissels molen in Enter ook het nodige gebeurd. Hij had een op zuiggas werkende motor laten installeren die in tijden van windstilte de aandrijving verzorgde. In 1923, nadat de molen door twee molenmakers een onderhoudsbeurt had gekregen, liep later op de dag de motor vast en brak er brand uit. De molen brandde tot de grond toe af. De windmolen werd niet meer opgebouwd, maar de Gebroeders Brok en Kerkhof kregen opdracht voor Dissel een stoommaalderij te bouwen. Deze maalderij is nog tot 1970 in gebruik geweest, toen was Dissels-Jan negentig jaar .
In 1971 werd in Usselo de bekende Wissink-Möl, een zware Standaardmolen, na restauratie weer in gebruik gesteld. Dissels-Jan werd bij die gelegenheid uit Enter opgehaald, omdat hij vijftig jaar eerder molenaar op de Wissink-Möl was geweest. Hij vond het prachtig ‘zijn’ molen nog eens weer te zien.
In 1972 is Dissels-Jan overleden en daarmee zijn de Dissels die molenaar in Enter waren geweest uitgestorven.
Johan Altena
Eerder geplaatst in de Wiezer 2021 nr 9.