Al eeuwen kwam er rond 24 juni (St. Johannesdag) een uittocht op gang vanuit het Duitse grensgebied en Twente van arbeiders die in Noord Holland en Groningen en Friesland gras gingen maaien. Hannekemaaiers werden ze genoemd omdat ze op ‘Hannesdag’ op pad gingen. In Groningen werden het “Poep’n” genoemd in Friesland ook wel “mieren” of “Tödden” omdat zich onder de maaiers handelaren voegden die linnen aan de man probeerden te brengen. Velen van deze arbeiders en handelaren zijn in Holland blijven hangen. We hebben er de Firma Brenninkmeyer, Vroom&Dreesman en Peek en Cloppenburg aan overgehouden.
In Enter was de armoede in de 18e en 19e eeuw ook algemeen en vele Enternaren zijn in die tijd naar Holland geweest om in zes weken noeste arbeid de jaarpacht van hun kleine boerenbedoeninkje te verdienen. Natuurlijk is toen niet gedocumenteerd wie er naar Holland gingen. Via gegevens uit archieven, overleveringen en verhalen van oude Enternaren weten we een klein beetje hoe het ging vroeger op de reis naar Holland.
Als in 1803 de steenbakkerij van Rohaan wordt opgericht laat de ongehuwde firmant in de acte opnemen dat hij recht heeft om in de zomer zes weken naar Holland te gaan om gras te maaien om een “Tabakscentje”te verdienen.
Naar Zwolle werd gelopen en daar werd samen met andere groepen grasmaaiers een boot ge charterd waarmee ze voor 15 stuivers de Zuiderzee over werden gebracht. Wat namen ze mee behalve de zeis en de pikstrik? Natuurlijk ook de haarhamer en het haarspit. Bernardus Heerbaart een hondertjarige Enternaar vertelde in 1985 dat ze een halve zi’j spek en een zesponds roggebrood meenamen. Niet altijd verliep de reis over de Zuiderzee goed. Tijdens de drooglegging van de Zuiderzeepolders vonden ze een boot waarin onder in het ruim vele tientallen zeisen lagen. Men stond voor een raadsel maar later werd het duidelijk dat een boot met hannekemaaiers hier vergaan was. Heerbaart ging in de vier jaren voor zijn huwelijk in 1918 met Dina Slag met Dieks Grouwe ( Dieks van de Groaf) en later met Jan Jansen (Stomp’n-Jan) naar Holland.
Ook B. Wolters (Koeln-Bats) ging jaren naar Holland. Ze gingen vaak jaren naar dezelfde boer waar ze toch een bepaalde band mee opbouwden. De omstandigheden in Noord Holland waren beter dan in Groningen en Friesland. In Holland werden ze in fatsoenlijke schuren ondergebracht en kregen goed te eten. Maar de dag begon als het licht werd om drie uur halfvier en duurde tot negen uur ’s avonds. Zes weken een 18-urige werkdag leverde dus zo’n f. 40,- op. Reken het maar niet om tot een uurloon want dan zakt je de moed in de schoenen.
Aan de Witmoesdijk in Enter in een bosperceel woonde Jan Horstink (Poes-Jan). Het gezin had drie kinderen Tone, Jan en Miene. Armoe troef. Jan woonde in een gepachte woning en ging ieder jaar met Pinksteren zes weken naar Holland om de pacht te verdienen. Een bejaarde vroegere buurman vertelde mij dat Jan bij terugkomst altijd een ronde Edammer kas meenam. Dat was dan wekenlang een feest voor de kinderen een snee roggebrood met kaas belegd.
Johan Altena
Eerder verschenen in de Wiezer 2019 wk 2