Aanvoer granen voor de Coöperatie via station Enter
Toen Gerrit Hendrik Morsink (Plas-Hendrik) in 1910 naast zijn bakkerij en winkel een maalderij voor granen begon was dat niet een willekeurig moment. In dat jaar was namelijk de spoorlijn Hellendoorn-Neede gereed gekomen en was Enter aangesloten op het landelijk spoorwegnet. Nu was het mogelijk om de aanvoer van de grondstoffen voor de maalderij, de granen, via het station Enter te laten plaatsvinden.
Vanuit de haven van Rotterdam werd het graan, los in de wagon, via station Rijssen bij het station in Enter aangevoerd. Er was nog geen elektriciteit in Enter en de maalderij werd aangedreven door een zware motor met zuiggas. Op de hele Hogebrink waren de trillingen van deze zwaar verankerde motor voelbaar als hij ’s morgens aangezet werd. Toen in 1924 Enter werd aangesloten op het Provinciale elektriciteitsnet kwam er krachtstroom beschikbaar voor bedrijven zoals de maalderij van Morsink.
In 1926 werd de zaak overgenomen door de Coöperatie voor ƒ30.000,-.
In Enter was het station ongeveer een kilometer verwijderd van de maalderij van Morsink. Het laden van het losse graan uit de wagon in een wagen was een arbeidsintensief karwei. Er was een speciale lage wagen gemaakt, met dichte opstaande schotten. Deze werd getrokken door een paard. Via een af te sluiten houten trechter werd het graan handmatig met een grote schop uit de wagon via de trechter in de wagen geladen. Op de wagen verdeelde een tweede man het graan over de wagen. Dit nam veel tijd in beslag. Daarna moest de wagen naar de maalderij waar hij gelost werd. In de bodem van de wagen zat een luik dat geopend kon worden waardoor het graan op een transportschroef viel die het graan via een transportband op de maalzolder bracht. Dat ging redelijk snel, maar voor het laden uit de wagon broedde Frits Morsink op een oplossing die dat veel sneller kon laten verlopen.
In juli 1929 was het zover. Op het stationsemplacement van Enter presenteerde Frits zijn nieuwe vinding aan de Inspecteur van Vervoer der Nederlandse Spoorwegen te Utrecht, de heer Loom, handelsagent der Nederlandse Spoorwegen te Deventer en besturen van verschillende aankoopverenigingen uit de omtrek. De vinding van Frits Morsink was een verplaatsbare emmer-elevator. Deze elevator diende tot het lossen van granen die los in de wagon aangevoerd werden. De deskundigen van de Spoorwegen verklaarden dat nergens in Nederland nog zoiets in gebruik was en waren vol lof over deze oplossing. Nu kon het lossen en overbrengen naar de maalderij en het lossen daar door één man gedaan worden en ging veel sneller.
Een vervelende ontwikkeling was dat de spoorlijn Hellendoorn-Neede steeds minder rendabel werd en er steeds meer treinen, ook vrachttreinen, niet meer reden. Hierdoor was het probleem van de aanvoer van de grondstoffen voor de maalderij weer terug bij af.
De Fa. Wassink uit Enter zorgde daarna voor de aanvoer, nu in zakgoed met een vrachtauto. Toen in 1935 de spoorlijn opgeheven werd schafte de Coöperatie zelf een vrachtwagen aan.
Johan Altena
Eerder gepubliceerd in de Wiezer feb 2021